Of niet soms dan (16) 29-10-2006
Wat krijgen we nou?
Een aanmaning in het gastenboek.
“Is er iemand die Jan van Dorp kan aansporen wat vaker een column te schrijven?”
Een aanmaning uit Den Haag nog wel van een zekere Rutte.
Het zal toch niet die staatssecretaris van Onderwijs zijn, die ons binnenkort komt verblijden als de sterkste man van de VVD, zeg maar als de nieuwe Jozias van Aartsen ?
Die weet niet eens waar Tollebeek ligt, laat staan van de website van Dorpsbelang.
Nee hoor! Die heet Mark en die van ons heet Cees en bovendien is het van Rutten en geen Rutte.
Maar toch een aanmaning. Ja, nou moet het niet gekker worden.
We hebben zelf al zoveel aanmaningen naar Den Haag gestuurd, waar nooit iets op uit gedaan is, dat de eerste ingeving is: “Bekijk het maar!”
Maar…. Cees van Rutten…. Cees van Rutten…. Wie in de vrede kan dat zijn?
O, ja en dat komt er nog bij. Hij schreef in het gastenboek om 00.50 uur. Ook een beetje Hagenees hoort dan in bed te liggen.
Hoe weet hij van de Tollebeekse website en van het gastenboek? Schreef hij dit met volle verstand ?
Allemaal vragen en weinig antwoorden.
We gingen zoeken en kwamen uiteindelijk uit in het midden van de vorige eeuw, in 1959.
Op een zonnige zondag in mei poseerden een dikke twintig communicantjes voor de kerkbarak W 100 in het kamp Urkervaart. Omringd door bruidjes in het wit en trotse ouders in het zwart. Allemaal nieuwe jurkjes en pakjes. Korte broek, lange broek en zelfs een fraai matrozenpak. Een jongetje staat op één been. Niet om een flamingo te imiteren, maar om aan te geven, dat er na die lange kerkdienst nog maar één wens is. Een toilet en gauw, anders is het pakje binnen de kortste keren een stuk minder nieuw dan het vanmorgen was.
En helemaal rechts daar staat hij. Ja, hij staat daar! Niet de paarse krokodil uit de STER reclame, maar onze kleine Cees. Zeven jaar en toen wonend in een van de gloednieuwe huizen in de Wissel. Hij moet dus nu richting 55 lopen.
Nou, die Cees moet donderdag 29 juni maar eens komen kijken. Dan heropenen we de enige kampbarak die we in de Noordoostpolder nog hebben. De enige van honderden barakken die er in de 27 kampen tussen 1941 en 1957 in de NOP gestaan hebben. Niets was er meer van over, behalve dan die bouwval in Tollebeek.
Prachtig gerestaureerd met duizenden Euro’s her en der bij elkaar geschraapt en met inzet van veel vrijwilligers.
Het viel niet mee. Wat zijn er weinig foto’s gemaakt in die tijd, wat wisten we nog weinig en wat waren er al veel pioniers overleden.
Neem alleen al de kleur. Rood, bruin, groen, zwart? Uiteindelijk komen we uit bij schilder Hulleman in Emmeloord, tientallen jaren schilder bij “de directie”. De kleur is groen: Copperant nummer 40.
De “hengen” van de de deuren zijn niet meer te krijgen. Geen probleem. Kees van Keep, zelf al dicht bij de tachtig, gaat smeden en ze komen er.
Je had gezins- en woonbarakken. Ons gebouwtje was ooit een onderkomen voor twee gezinnen.
In de woonbarakken sliepen acht tot tien pioniers per barak. Op een strozak. De eerste week stak en prikkelde alles; later was het heerlijk.
Bij de deur was een halletje voor de jassen en de laarzen en een rek voor de schoppen.
In de “voorkamer” stonden een tafel en stoelen om te eten. Voor radio, TV en computer hoefde geen plaats ingeruimd te worden. Hinderlijke ringtones van mobieltjes waren er ook niet.
Geen water en geen toilet. Daarvoor moest je naar het waslokaal, een eind verder op.
De corvee jongen haalde het eten uit de keuken in een grote gamel. Aan afwassen hadden de meeste pioniers een broertje dood. De corveeër werd voor een paar dubbeltjes ingehuurd voor die klus. Wel van een weekloon van hard werken voor een paar tientjes.
Noem dat maar all-inclusive.
Een brood per dag. In de eerste jaren gebakken van tarwe – en aardappelmeel. De meeste jongens hadden een aanvullende zorgverzekering, doordat ze van thuis allerlei voedsel meebrachten.
Als er in die jaren “honderdtachtig” werd geroepen, dan sloeg dat eerder op de breedte van de sloot die met de schop moest worden gegraven, dan op de fameuze “onehundredandeighty” van de drie pijlen op het ronde bord.
Want dat is het wonderlijke.
Van buiten een gezinsbarak en van binnen het darthome van de club “Het laagste punt”. Dat is nog dubbel uit te leggen ook.
Een kraan, een koelkast, TV, luchtverversing, verwarming, gewone cola en cola light. Vijf sterren vergeleken bij de pionierstijd.
Af en toe hebben ze bij de dartclub zelfs een Lady’s Night, wat dat ook zijn mag.
Daar zullen de pioniers op de strozak hoogstens van gedroomd hebben.
Dat kan ook niet anders. Want tegen de tijd dat de dames tegenwoordig de prijzen proberen te bemachtigen die welwillend door de middenstand ter beschikking zijn gesteld, tegen die tijd ging vroeger het licht uit en gingen de jongens slapen.
Morgen was er weer een dag en na de dag van vandaag waren ze er wel aan toe.
Nee, Cees moet eind juni maar eens komen kijken. Dan kan hij meteen een promo bekijken van de film die van de barakkentijd gemaakt wordt.
Want diezelfde Cees is grafisch ontwerper geworden en heeft gezorgd voor het briefpapier van Dorpsbelang Tollebeek.
En dat heeft wel wat.
Of niet soms dan ?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (15) 22 – 09 – 2005
21 Januari 1958. Het moet op een dinsdagavond geweest zijn. Waar zouden ze gezeten hebben? Ik denk in de kantine van Wijbenga in het kamp Tollebeek.
Het bestuur van Dorpsbelang.
Diverse punten passeren de revue: wateroverlast, kapotte straatverlichting, zaken die veel later gerealiseerd worden dan beloofd…………… Het zou zo maar een halve eeuw later geweest kunnen zijn.
En dan? Hoe is het mogelijk! Er wordt een commissie in het leven geroepen. Vier wijze mannen. Vrouwen waren er toen ook al, maar niet in een bestuur of in een commissie.
Het zijn de heren Brandsma, Venema, Koops en de Heer Koster. Koster is blijkbaar dubbel heer. Dat klopt ook wel, want hij is het Hoofd der Openbare School uit het kamp Urkervaart, dat later bij de opening van het definitieve gebouw in datzelfde jaar Minderhoudschool zou gaan heten.
Venema en Brandsma, mannen met ongetwijfeld Fries schaatsbloed in de aderen. Koster van huis uit een Drenth, een voorloper van Piet Kleine en Jan Bols. Koops is vooralsnog een mysterie.
Hoe dan ook. We hebben een ijsbaan, we krijgen een onderkomen. Nou, dan moet er ook maar een ijsclub komen. Vier formateurs. Daar kan Balkenende straks nog een puntje aan zuigen.
Punt I: er was aan het dorpsbelang toezegging gedaan, dat er een dubbele woning ter beschikking zou komen voor de ijsbaan voor een huurprijs van f 150,- per jaar (buiten onderhoud voor de directie, en het binnen onderhoud voor rekening van het dorpsbelang). Het ligt in de bedoeling dat ook de sportvelden hier van gebruik kunnen maken zodoende zou de exploitatie van zo’on gebouw veel goedkoper worden. Het bestuur is dan ook van mening dat er een ijsclub moet worden opgericht. Er wordt dan ook besloten een commissie van vier man te vragen om zich eens met het bestuur van dorpsbelang te beraden hoe dit in zijn werk moet gaan. De Heren Brandsma Venema Koops en de Heer Koster de laatste voorzitter van de sportclub zullen hier voor worden gevraagd. Wat de pacht aangaat van de ijsbaan, hierover zou het bestuur graag eerst een onderhoud met de directie willen en zou graag plaatselijk met de directie de zaak eens bekijken, wat de sportvelden aangaat, met het oog op het toegezegde gebouw.
De keien in het Urkerbos zijn bewijsstukken van de ijstijden in de geologische geschiedenis van duizenden jaren her. Deze passage van Koster en de zijnen is het bewijs van een stuk geschiedenis van nog geen vijftig jaar geleden, maar wel een periode waar al haast geen spoor meer van te vinden is.
De barakkenkampen in onze polder. Gestart in 1941 in de buurt van Blokzijl. Jongens van rond de twintig uit Zeeuws-Vlaanderen die nog nooit verder waren geweest dan het volgende dorp. Met zijn tienen op een slaapzaal, met jongens uit Friesland en Groningen. Ver weg in de rimboe, in oorlogstijd. De reisafstand naar huis ongeveer hetzelfde als heden ten dage, maar een reistijd van uren en uren, onvoorstelbaar lang.
Zo’n dikke dertig van die barakkenkampen met namen als Kuinderbrug, Ramspol, Espelervaart verrezen in de loop van de jaren en werden weer afgebroken. Het in cultuur brengen van de polder schoof door het gebied van oost naar west en eindigde rond 1957 met het laatste kamp Urkervaart, iets achter de tennisbaan De Horst in Tollebeek. Daar had je de kantine met toneel en studielokaal, de drie scholen, twee kerken, het straatje met de gezinsbarakken, de pioniersbarakken; kortom een dorpje op zich.
En laat er nu van al die kampen, van al die barakken in de hele polder nog maar één overblijfsel staan! En dan nog, wat voor overblijfsel. De lumineuze naam Tollywood Palace moest wel heel veel ellende toedekken. Niks ten nadele overigens van onze dartclub “Het laagste punt” (ongeveer net zoiets als de biljartclub “Weinig keu’s”) Die hebben het ding van binnen mooi vertimmerd en dat blijft zo.
De geleerden weten niet zeker waar het gebouw vandaan komt. Wel intussen, dat het een dubbele woonbarak was. Trouwens dat blijkt ook uit de archieven van de befaamde commissie Koster.
En zo zie je maar weer: Er worden kapitalen uitgegeven om de geschiedenis van de prehistorie te ontcijferen, en als je niet oppast laat je de geschiedenis van gisteren zo maar tussen je vingers doorglippen.
Dat gebeurt dus mooi niet.
Met de financiële medewerking van Leader+ (zo’n beetje in Tollebeek uitgevonden), Postcodeloterij, K.N.H.M., VSB fonds, Rabobank, Vrienden van Schokland, gemeente en provincie, en …. met de vrijwilligers van Tollebeek wordt de bouwval gerestaureerd.
We kennen dat nog wel van de Eendenkooi, van het tempeltje, van het wandelpad, van het mozaïek en van de waterpartij. Toch?
Die inzet betaalt zich dubbel uit.
Het slopen, schilderen, timmeren, opruimen, koffie zetten aan de ene kant zorgt er voor, dat fondsen over de brug komen aan de andere kant
Volgend jaar nodigen we de pioniers en de Tollebekers uit om hernieuwd kennis te maken met een stukje kamp. Exact zoals het er vroeger uitzag, compleet met de twee tuintjes aan de voorkant. Opzij komen fraaie panelen met tekst en uitleg. Een professionele cineast probeert de geschiedenis van de kampen te filmen.
Iedereen is enthousiast over het initiatief en dat heeft toch wel wat.
Of niet soms dan.
Jan van Dorp
Of niet soms dan (14) 7 – 03 – 2005
Bij het jaarlijkse dorpsfeest in juni hoort een kermis, zoals een kerstboom bij Kerstmis. Dat was in Tollebeek ook zo. Maar zomaar ineens in het midden van de jaren negentig hield de exploitant het voor gezien. Hij kon ergens anders wat beters krijgen en liet Hans van Dijke en dat is dus Tollebeek zitten met de gebakken peren.
Dus wel een dorpsfeest, maar geen draaimolen overdag voor de kinderen, ‘s avonds omgebouwd tot een zweef. Waar de kermismannen mooie meiden hoog opduwden.
En toch had Tollebeek toen een heuse caroussel.
Hij draaide op verzoek, dag en nacht. Hij was altijd gevuld met bloederige brokken vlees, zakken vol botten, kippen die zich op de stoppelvelden volgevreten hadden, bloemkool en andijvie, noem maar op.
Waar hebben we ‘t nou dan over?
Om precies te zijn over:
De Coöperatieve Vereniging tot Exploitatie van Diepvrieskluizen Tollebeek en Omstreken G A.
Daartoe waren Karel Adriaan Heyboer, Adriana Johanna Anna Maria Brooymans, Henderika Scheepstra, Tona Louwerse en Aalfinus Bulthuis verschenen voor Sybrand Hermannus van Hulst, notaris te Lemmer en wel in oktober 1958.
Allemaal geboren rond 1920 en in die tijd bijna veertigers die wat aandurfden.
Hoewel? Volgens artikel 2 van de statuten was het doel van de vereniging de behartiging van de stoffelijke belangen der leden. Daar waren ze toch al elke dag voor in de weer, dus dat kon er nog wel bij.
Het gloednieuwe gebouwtje stond stevig op palen aan de Fazantendrift, exact op de plaats waar het nu ook staat.
Alleen liep je zo naar binnen, waar nu een trap een halve meter hoogteverschil moet overbruggen.
Of Tollebeek in een halve eeuw dan gezakt is? Ja, en je kunt het daar goed zien.
Er waren zo’n veertig, vijftig leden. Iedereen had een sleutel en kon binnen wanneer hij wilde.
Eenmaal binnen moest je op een knop drukken. Met enig geluk kwam dan met veel gekreun het kolossale apparaat in werking; de caroussel draaide.
Een voor een verschenen de nummers op het paneel.
Had je diepvrieslade no 12 gehuurd of via aandelen gekocht, – dus net als overal huurwoningen en koopwoningen -, dan was het zaak om snel weer op de knop te drukken als dat nummer voorbijkwam. Trouwens als het spul ontregeld was, kon het ook wel zijn dat je op 11 moest drukken om 12 te krijgen; altijd weer een verrassing.
Er waren drie kluisdeuren: beneden, halverwege en bovenaan. Daarachter zaten dan weer drie grijze metalen laden. Ongeveer een meter lang en naar achteren spits toelopend. Een hangslot zorgde er voor dat jij alleen bij jouw spullen kon komen.
Hoewel, als je jouw la helemaal uittrok, dan kon je ook nog even bij je benedenbuurman shoppen.
Aardbeien, ijs, gehakt en wat er verder zo in de aanbieding was. Twee halen, niks betalen en op = op.
In 1983 huurde je zo’n lade voor zestig gulden per jaar (€27,-).
Steeds meer mensen kochten zelf een diepvrieskist, maar hielden ook een lade aan om een voor- of achterbout, of een half varken in te vriezen. Want dat kon ie, onze diepvries, als geen ander.
In de jaren negentig was het op een mooie, warme zomerse dag gebeurd met de trots van onze Coöperatieve…… enz. Versleten, op en niet meer te repareren. Japie, De Munnik en andere witgoedmannen reden lachend door het diepbedroefde Tollebeek.
Het slopen van de caroussel was een heidens karwei
Hoe hadden ze het kolossale apparaat er ooit in gekregen.
“Ze hept dat ding d’r neer e zet en toen gewoon de muren op-e-metseld!” Aan deskundigen geen gebrek.
Het gebouwtje werd het thuishonk van de roemruchte TTT, die we toen nog hadden. De Touw Trekvereniging Tollebeek.
Wereldberoemd van It Heidenskip in Friesland tot het Pajottenland in België.
Fietsenmaker Tide Beeksma was coach. Zo’n soort Co Adriaanse, maar dan nog beter. Het polsdikke trektouw ligt nog in de diepvries, maar de trek kolossen zijn al lang rustige en bezadigde burgers. Je kunt ze nog kennen aan hun grote handen en ze lopen allemaal een beetje scheef van de pijn in de rug.
En nu dan het archiefcentrum van Dorpsbelang Tollebeek. Ambitieus.
Zo maar van een paar schoendozen op zolder naar een speciaal gebouw. Een nieuwe deur met een gewaagd design, een bordes ervoor om een defile af te nemen, rondom infrastructuur in de vorm van drie rijen tweedehands tegels en binnen nog een zootje. Maar dat komt ook nog goed.
Maar als het jongetje aan zijn vader vraagt: “Papa, wat is eigenlijk een diepvrieskluis?”, dan hoeft papa tenminste niet te zeggen, dat hij het ook niet weet.
Zeg maar gewoon: “Daar liet Opa zijn voorbout invriezen!”
En dat heeft wel wat.
Of niet soms dan.
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (13) 9 – 01 – 2005
Het Algemeen Dagblad houdt binnenkort op te bestaan. Jammer? Of, maar goed ook?
In de jaren zeventig is A.C.W. van der Vet hoofdredacteur en schrijver van de rubriek “Op langer Zicht”.
In het AD van dinsdag 7 september 1971 staat met dikke letters:
“Laat ze maar schuiven in de Noordoostpolder”.
Tollebeek is een van die kleine dorpen in de gemeente Noordoostpolder die ontworpen en gebouwd zijn op grond van een planologische miskleun van een kwart eeuw geleden, toen de landbouw nog een grootse toekomst scheen te hebben in ‘t nieuwe vruchtbare land.
Pakweg honderd merendeels fleurige huizen telt Tollebeek, maar ‘t heeft een infrastructuur die bewoners van heel wat veel grotere dorpen jaloers kan maken. Twee voetbalvelden, een ijsbaan, een ponyrijbaan, een gebouw met diepvriescellen voor de eigen slacht en groenten van de dorpelingen, 50 ha bos in de buurt, een paar brede vaarten met helder water, dat er visrijk uitziet….
Anton van der Vet zou vierendertig jaar na dato nog eens langs moeten kunnen komen. Helaas, bij navraag blijkt dat hij in april 1997 is overleden.
Ik vermoed, dat hij zou schrijven:
Die honderd huizen van toen in Nimrod- en Patrijzenstraat, Wissel en St. Hubertusplaats hebben intussen wel gezelschap gekregen van een paar honderd andere fleurige woningen.
Er is geen bal gehakt meer te bekennen in het diepvriesgebouw, dat nu als “De Kluis” en als archiefruimte van Dorpsbelang is ingericht.
De ponyrijbaan is trainingsveld van de voetbalclub, ‘s avonds dik in de schijnwerpers. Ook schijnwerpers bij de naburige tennisbanen, waar het hele jaar door getennist kan worden. Een beetje romantischer is de verlichting van de ijsbaan. De muziek is nog wel uit de tijd van Van der Vet, want Pat Boone schalt nog geregeld door de vrieslucht als het tenminste vriezen wil.
Ze hebben daar in die hoek ook nog een prachtig onderkomen, dat als Eendenkooi door het leven gaat en waar op normale dagen tientallen peuters aan de start staan van hun lange onderwijstraject. Er staat trouwens ook nog een vervallen keet uit de pionierstijd. Maar kom er maar eens binnen: je weet niet wat je ziet. Een Dart-home, dat voldoet aan alle eisen.
In de periode na 1971 hadden ze ook nog een fietscrossbaan, annex kaats- , touwtrek- en eiergooiveld, maar daar staan nu al lang weer de woningen van De Havik.
Nee, laat ze maar schuiven daar in Tollebeek.
Voor de eerste levensbehoeften is Bert een begrip; de kroeg draait als een tierelier.
De loswal is een plaatje, de entree van het dorp sluit daar naadloos op aan.
Het enige kunstwerk van toen is weg. De vliegende vogels van Martin Stolk hebben een ander plaatsje gekregen. Maar met De Jager van Tollebeek, met Diana, met de Uil, met de Eendenfamilie en ook met de zg. Tempel, met de waterpartij en het mozaiek is de beeldende kunst goed vertegenwoordigd in dit dorp.
Wat is dat toch met die planologische miskleun?
Niet normaal! Hebben ze een streepje voor, is er sprake van corruptie, smeergeld of bouwfraude?
Als je wat doorvraagt, kom je er langzaam maar zeker achter.
Ze hebben daar al jaren een Dorpsbelang waar het hele reilen en zeilen van dat dorpje samenkomt.
Dat zijn echte sjouwers. Als iemand uit dat bestuur stapt, denk je al gauw: Dat komt nooit meer goed!
Vergeet het maar. Steeds weer nieuwe krachten, die er voor willen gaan.
Trouwens, dat gemiauw en geklaag over water, losse tegels, kapotte lantaarnpalen, troep in de singels en ga maar door, dat hebben ze al lang achter zich gelaten.
Ze willen zelfs de troep nog opruimen.
Prima, maar daar heb je nog niets mee.
Waar ze ontzettend sterk in zijn?
Ze barsten van de ideeën en ze zijn niet te beroerd om zelf de handen uit de mouwen te steken. Je houdt het ook niet voor mogelijk wat zo’n dorpje aan deskundigheid in huis heeft. Het kan zo gek niet zijn of er is wel iemand.
Nou, een kunstenaar met ervaring op het gebied van schervenmozaieken die hadden ze dan toch maar mooi niet. Geen nood. Op Urk was er wel een en die was op het laatst meer te vinden in Tollebeek dan daar op de Bult.
Gek genoeg weten ze ook altijd her en der nog weer geld los te peuteren om de projecten te betalen. Vooral als je laat zien, dat je zelf mee aanpakt en niet op een uurtje meer of minder kijkt, dan komen instanties blijkbaar ook gemakkelijker over de brug.
Dus nogmaals: laat ze maar schuiven.
Van aan de weg timmeren zijn ze ook niet vies. Deze keer figuurlijk bedoeld.
Ze hebben een schitterende website, die over bezoek uit binnen- en buitenland niet te klagen heeft. Stipt op tijd valt elke veertien dagen de dorpskrant De Bazuin in de bus met het wel en wee van eigen dorp.
Sociaal-cultureel mag dit dorp er zijn.
De toneelvereniging is ter ziele, maar koren zijn er nog verscheidene, waaronder twee jongerenkoren.
Wacht even, indertijd wel zo begonnen. Maar als iedereen gewoon lid blijft, dan schuif je vanzelf op richting bejaardenkoor.
Hoe dan ook. Cantabilé en Reflection verzorgden Tweede Kerstdag de jaarlijkse Dorpskerstviering. Wel zo mooi en zo perfect verzorgd, dat ik zou zeggen. Maak daar een traditie van. Het hoort er bij. Laten zien waar je samen sterk in bent.
Laat ze maar schuiven, want dat heeft wel wat.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp
Of niet soms dan (12) 15 – 09 – 2004
Eens ging de zee hier te keer…..
Toch al weer dik zestig jaar geleden intussen.
Maar goed, het was zee en de Urker vissers voeren rond als die wat kalmer was, gooiden hun netten uit en vingen wat er in wou komen.
Geen quota, geen electronische apparatuur. Ze keken niet op een uurtje meer of minder.
En aan de horizon was voorlopig niets te zien en zeker geen Emmeloord.
Dat is nu wel anders, vooral nu de Domineesweg een tijdje uit de running is. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel en wat voor vrachtwagens er van en naar Urk rijden. Het is gewoon ondenkbaar, dat er geen fietspad langs de Urkerweg zou liggen.
Op dat fietspad is ook iets bijzonders aan de hand op doordeweekse dagen.
Blauwe spandoeken geven al een week aan dat de scholen weer begonnen zijn. Sinds jaar en dag zie je dan de Urker colonnes met de westenwind in de rug naar het voortgezet onderwijs in Emmeloord fietsen. Jongens en meiden, in spijkerbroek. Als je ze per ongeluk niet zou zien, nou, dan laten zich wel horen. Wees daar maar niet bang voor.
Sinds een paar jaar is er een groeiende tegenstroom fietsers van Emmeloord op weg naar het voortgezet onderwijs in Urk. Zij hebben doorgaans de wind tegen. De meiden zijn dan in verbeten strijd gewikkeld om die wind te trotseren en tegelijkertijd moeten ze ook alles in het werk stellen om hun lange rokken een beetje te laten sporen met het idee van normen en waarden. Zedenverwildering is er al genoeg, ook in de polder.
Dat alles is naar de achtergrond verdrongen op de tweede zaterdag van september.
Dit jaar zijn er zo’n negenhonderd personen per bus van Emmeloord naar Urk gebracht. Ze hadden allemaal maar één doel voor ogen. Zo gauw mogelijk weer terug naar Emmeloord. Het maakt niet uit hoe. De meesten holden zelfs met een noodgang van het voormalige eiland af.
We hebben het over de al een jaar of twaalf alom bekende scholletje-bintjes-loop.
Alom bekend? Nooit van gehoord toch?
Doe maar gewoon. Zeg het maar in het Engels. Dan weet iedere rechtgeaarde Nederlander waar het over gaat tegenwoordig.
De Fish Potato Run.
Zolang als die run bestaat komen ze door Tollebeek; daar kan zelfs de Koningin nog wat van leren.
Vanaf het eerste moment stond Dorpsbelang klaar met verfrissingen, gingen de vlaggen uit, was er muziek en ambiance.
En de lopers weten dat te waarderen. Niks zo fijn als een natte spons in de nek en een glaasje Vitens van het bekende jaar 2004. Nu al op dronk met geuren van ijzer, veen en vette klei. Af en toe een fijne nuance van een rotte aardappel, maar dat mag de pret niet drukken.
Op het nieuwe muurtje van de Hubertusplaats stonden de plastic glazen royaal gevuld, de dorpsvlaggen wapperden strak aan de nieuwe masten.
De bekende Blauhuster Dakkapel was volledig aanwezig, zij het via een CD uit de geluidsinstallatie van Niek, geschonken aan Dorpsbelang.
Om de sfeer nog te verhogen wilde Dorpsbelang aanvankelijk nog de marathon van Athene imiteren.
Een of andere kwibus in een soort apenpak contracteren en die de koploper van de weg laten sleuren. Het is niet doorgegaan. De kwibus was in eigen dorp nog wel te vinden, maar hoe kom je aan zo’n pak.
En zo kon het zijn dat de Ethiopiër Latta Jirusago als eerste loper over de Hubertusplaats scheurde. Voor onze geschenken had hij helemaal geen belangstelling. In zijn gedachten was hij toch al zowat in Emmeloord. In bijna 38 minuten runde hij de klus van 12,8 km. Een snelheid van zo’n dikke twintig kilometer per uur. De modale fietser heeft er zijn handen aan vol.
Overigens niet zo netjes van onze Latta om zo snel van Urk weg te rennen, als je nagaat wat de Urkers en tegenwoordig ook de Tollebekers allemaal voor zijn vaderland doen. De tweede was een Belg en de derde een Rus. Nee, buitenlanders willen hier zo snel mogelijk weg.
Dan zijn die mensen wat naar achteren in het peloton heel wat aardiger en dankbaar. Ze nemen rustig, – wat heet rustig; het zijn net stoommachines – ze nemen rustig de tijd om een paar glaasjes te drinken alvorens de weg te vervolgen. De dag is nog lang.
En Dorpsbelang is attent.
Een paar jaar geleden was er een zeer, zeer oude deelnemer.
Hij kreeg een sinaasappel aangeboden.
“Dat lust mí’j nie. Ik had anders wel zin an ‘n banaan!”
Het jaar daarop stond Dorpsbelang klaar met een banaan. We bleven er mee zitten en hebben de man nooit meer gezien
Maar zaterdag was het feest.
De lopers hadden voorrang op de rotonde en op een gegeven ogenblik stond er een echte file op de Urkerweg. Ja, het gaat de goede kant op met ons dorpje.
Nou nog stoplichten en een roltrap en dan doen we voor niemand onder.
Dat heeft wel wat.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (11) 26 – 04 – 2004
De brug. De brug is open of de brug is dicht, of de brug ligt er helemaal uit, zoals in de laatste weken.
Hoe dan ook, de brug en Tollebeek die hebben iets met elkaar.
Voor de meesten van ons is de brug er altijd geweest, maar zo is het natuurlijk niet.
Na een beetje speurwerk komen we bij de “Driemaandelijkse berichten betreffende de Zuiderzeewerken” van mei 1956:
“Nadat de onderdelen in de fabriek waren gereedgekomen werd de ophaalbrug bij Tollebeek ter plaatse gemonteerd (Overeenkomst 2183/NOP 994)”
In hetzelfde bericht trouwens nog wat anders:
“Met het maken van de bouwput voor één van de in het vorige bericht genoemde gemaaltjes bij Tollebeek werd een aanvang genomen. De bodemgesteldheid ter plaatse viel zo tegen, dat de voorziene putbelopen niet in stand bleven, zodat tot het maken van een afheiing moest worden besloten. Het werk ondervond daardoor vertraging.”
Komisch eigenlijk.
Hoe ging het zowat vijftig jaar later ook al weer met de renovatie van de riolering vlak bij de gasleiding op de kruising Tollebekerweg/ Zuidwesterringweg?
Dat bedoel ik maar. We haalden de landelijke pers.
Terug naar de brug.
Vanaf ongeveer 1950 tot 1956 dus lag er bij de Urkervaart een pontje. Je weet wel, met zo’n staaldraadkabel en een houten klos. Daarmee kon de pontbaas, – al hij er tenminste was -, je overzetten. Kwam er een schip aan, dan liet men de kabel zinken.
Piet de Zeeuw, inmiddels bijna 83, woonde met zijn vrouw aan de Johannes Postweg. Toen hun eerste zoon geboren zou worden, moest een van de polderjongens met de fiets via de pont naar kamp Tollebeek (tennisbaan). Daar was telefoon en kon een dokter gebeld worden.
En dan moet je nou de schooljeugd eens zien met die mobieltjes: “Hoi mam! Nou fiets ik hier en dan sta ik daar.”
Later woonde Piet de Zeeuw als landbouwkundig opzichter in het blok aan de Tollebekerweg bij de kruising Pilotenweg. Een keer zou er bezoek uit Zeeland komen. Dat arriveerde ook bij de pont over de Urkervaart. Daar stond het bordje: “ Oversteek geschiedt op eigen risico”.
Dat riskeer ik niet, dacht onze brave Zeeuw en hij ging over Emmeloord weer naar Tollebeek.
Half Tollebeek was ook eens uitgelopen toen het bericht doorkwam dat Koningin Juliana over de brug zou komen, ik bedoel rijden. Het werd een lange middag wachten. Maar de koninklijke stoet kwam ten langen leste. Maar met zo’n ontzettende vaart, dat een enkeling later meende de kleur van de auto gezien te hebben.
Haar dochter Beatrix reed in 1994 in ieder geval al wat langzamer op weg naar Urk.
Driemaal is scheepsrecht. Pas toen we in 1998 alles onder water gezet hadden, toen kregen we ook de koningin in De Goede Aanloop.
Na 1956 kregen we natuurlijk ook een echte brugwachter. Abma was de eerste. Maar van 1972 tot 1988 hadden we pas een echte brugwachter: Henk Pit.
Hij deed niet alleen de brug open en dicht. Dat was ook zwaaien en groeten naar iedereen die over de brug kwam. Daar was altijd volk en de koffie bruin. Dat brugwachtershok dat was een echt multifunctioneel centrum. Een HAPLO (Hangplek voor ouderen). Het kaartspel werd heel af en toe hinderlijk onderbroken als er een schip aan kwam varen.
De electronica heeft nu ook bezit van onze brug genomen. Het magische oog meldt dat er een schip in aantocht is. Ergens gaat een pieper af en dan zie je bijvoorbeeld Jo Gersen met gezwinde spoed zich richting brug haasten.
Tollebeek en die brug die hebben wel wat met elkaar.
Of niet soms dan.
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (10) 29 – 02 – 2004
Zeven of acht hebben we er gehad sinds het begin van de jaren vijftig in de vorige eeuw. Allemaal mannen, dat kon gewoon niet anders. Emancipatie, daar hadden ze het toen nog niet zo vaak over. Het belangrijkste recht van de vrouw, dat was en bleef het aanrecht.
Eindelijk was er dan toch een vrouw, die het heft in handen nam. Maar goed, toen waren we ook al een eeuw verder.
Een vrouw als voorzitter. En hoe! Barstend van de creativiteit en energie. Altijd maar achter in de kamer achter dat blauwachtige schermpje en maar schrijven. Wie schrijft die blijft, ook met de computer.
Ze blijft niet. De tijd zit er op en Gerda neemt 23 februari afscheid als voorzitter van Dorpsbelang. Niet van Tollebeek en dat is een belangrijk gegeven. Ze treedt ongetwijfeld toe tot de club van ex-voorzitters, zeg maar zo’n raad van commissarissen. Die moet je trouwens ook heel goed in de gaten houden. Daar hoef je de krant maar voor open te slaan en het is weer raak. Verhoeven, Moberg, allemaal handige jongens.
Maar in Tollebeek zelf? Er staan even zo vrolijk toch ook maar twee auto’s voor de deur en dan is het hier een paar weken op vakantie en dan weer daar. Het kan ook nooit ver genoeg zijn. Nee, even in de gaten houden kan geen kwaad.
Een kanjer dat was het. Geld los kloppen, om een boodschap bij welke hotemetoot ook, taakverdelen in het bestuur, attent zijn voor welke gebeurtenis in het dorp ook, advies aan dorpen die ook eens wat wilden. Ga maar door. Er is een bult werk verzet door onze eerste en enige vrouwelijke voorzitter.
In de wandelgangen verluidt ook al dat de opvolger weer een man zal zijn. Terecht. Je moet ook niet overdrijven vind ik en de eeuw duurt nog lang.
Die drieëntwintig personen die in het begin van de jaren vijftig in het studielokaal van het barakkenkamp Tollebeek overgingen tot de oprichting van een Vereniging voor Dorpsbelangen Tollebeek weten niet wat ze allemaal losgemaakt hebben.
Ze deden het wel serieus. Een van de eerste vereisten was een cursus in de winteravonden bij het instituut “Rhetorica”. Spreken in het openbaar. Bij voldoende belangstelling ook in uw woonplaats.
“Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Het is mij een voorrecht en genoegen u allen hier vanavond welkom te mogen heten op onze jaarlijkse jaarvergadering.”
Stop! Fout!
De jaarvergadering is al jaarlijks. Nog maar een keer van voren af aan.
De twee personen die een avond in een schriftje hadden zitten turen en een schoenendoos met briefjes en bonnetjes hadden uitgeplozen, hadden die cursus ook niet voor niets gehad.
“ Mijnheer de voorzitter. Wij hebben het kasboek en de bescheiden gecontroleerd en alles in orde bevonden. Ik heb dan ook het voorrecht en het genoegen u voor te stellen om de penningmeester décharge te verlenen”
Applaus.
Décharge. Een woord dat je maar een keer per jaar tegenkwam.
Op de jaarvergadering.
Uitgaven en inkomsten werden keurig opgelezen. Afgesloten met een post diversen van hoog uit een paar tientjes. Je kon er gif op innemen dat er dan wel iemand opstond om te vragen wat er dan allemaal wel niet onder diversen werd gerekend.
Niet zo zeer om het belang van die vraag, maar dan stond er volgend jaar weer in het verslag van de vergadering dat jij die vraag had gesteld en dat de penningmeester een bevredigend antwoord had gegeven. Zo hield je elkaar overeind.
En voor de rest?
Lantaarnpalen. Toen Tollebeek nog maar een straat had, die terecht ook “Het Straatje” heette, ging het al over kapotte lantaarnpalen.
Water. Dat wil zeggen wateroverlast met vaste vragenstellers, jaar in jaar uit.
Roken. Allemaal. De zaal was blauw. Een dia zocht in een blauwe kegel zijn weg naar het doek voor in de zaal. Er is geen disco in de polder die hedentendage nog zulke mooie effecten kan realiseren.
Sprekers na de pauze.
Burgemeester Bossenbroek van Urk, die ons kwam uitleggen hoe de Urkers in elkaar staken.
Die woonden toen nog heel ver weg. Een hele lange rechte weg, een bocht en dan weer een heel lang stuk.
Dan stond er rechts ergens een bungalow en dan weer een heel stuk niets en dan was je pas in Urk.
Maar die Bossenbroek zei wel, dat op Urk de vrouwen de baas waren. Dat die alles regelden, omdat de mannen de hele week op zee waren.
Kijk, en dat biedt perspectief, dames.
Er komt nu een man als voorzitter van Dorpsbelang, dat houden jullie toch niet meer tegen. Die kans hebben jullie gemist. Dan had je eerder in actie moeten komen. Maar ga eens met die Urker vrouwen in Tollebeek praten en tref voorbereiding voor de verkiezingscampagne van 2012. Dan zijn er kansen. Want neem nou zo’n Bush daar in Amerika. Die zal toch ook niet eeuwig blijven zitten, dat bedoel ik maar.
Die mannen en die vrouwen die nu al zo’n halve eeuw die topfuncties in de wereld van Tollebeek hebben bekleed, die hebben er met zijn allen wel wat neergezet. Daar kan niemand omheen of onderuit, wat hij ook maar zou willen.
Dat heeft wel wat.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (9) 10 – 12 – 2003
Applaus en bloemen.
Die waren er elk jaar wel een keer in De Goede Aanloop. Om precies te zijn twee keer. Op twee zaterdagen in het laatst van november.
Onze plaatselijke schouwburg is inmiddels wel drie keer zo groot als in de vorige eeuw.
Het zaaltje van toen bestond ook nog uit een hoger en een lager deel, gescheiden door een hinderlijk afstapje. In het hogere deel stond een loei van een biljart, waarmee die ruimte al aardig gevuld was.
Alles wat Tollebeek aan cultuur te bieden had, dat speelde zich af aan de voorzijde van de zaal met gordijnen die het af en toe ook wel eens deden, met twee kleedkamers waar je je nauwelijks kon keren, met een toilet, dat altijd vol stoelen gestouwd was. En met een souffleurshokje onder het toneel, dat berekend was op uiterst slanke figuren. In de praktijk hadden de souffleuses een dergelijke omvang, dat het altijd een heel gesjor was om de mensen er in en er later ook weer uit te krijgen.
Daar schitterden de mannen en vrouwen van NIO, Na Inspanning Ontspanning. Daar vertolkten ze de rol van boerin, politieagent, louche makelaar, schuinsmarcheerder, koppige oude boer en ga zo nog maar even door.
Eén keer was er een serieus stuk bij gelegenheid van bevrijdingsdag.
Voor de rest waren het blijspelen. Allemaal in drie bedrijven, allemaal met een happy-end na een reeks van verwikkelingen en domme misverstanden. Allemaal met een afloop, zoals je na een paar minuten al een beetje in de smiezen begon te krijgen.
Maar ook dolkomisch; er werd wat afgelachen. Soms op het toneel nog meer dan in de zaal.
Tien van de tien keer speelde het verhaal in een huiskamer, met en paar deuren en een raam. Altijd een zitje en een eetkamertafel, met een dressoir tegen de achterkant en een draak van een schilderij daar boven. De deuren klemden of wilden niet open, of ze vielen soms spontaan uit de sponning zonder dat er iemand in de buurt was.
Verliet een acteur wit van woede de kamer door de ene deur, dan kon je er donder op zeggen, dat er een ander door de andere deur naar binnen zou komen.
Aan het bollen van de kamermuren kon je ook zien waar de andere spelers zich achter het toneel zo’n beetje bevonden.
De bezoekers kregen doorgaans twee blijspelen voor één entreeprijs. Een keer van de souffleur die luid en duidelijk verstaanbaar was tot achter in de zaal en een keer van de acteurs als een soort echo.
Maar alle gekheid op een stokje.
Met Willem Hillebrands, Henk Braad, Gré v.d. Schaaf, Dominicus Jorna en vele anderen is er inderdaad jarenlang voor veel gezonde ontspanning gezorgd, na de nodige inspanning, dat wel!
Na het eerste bedrijf was de eerste pauze, waarin de loten werden verkocht. Vijf voor een gulden.
Prachtige prijzen, beschikbaar gesteld door de middenstand uit eigen dorp en de wijde omgeving.
In het tweede bedrijf pakten zich donkere wolken samen boven de zwoegende acteurs; een zware onweersbui.
Toen deed zich een uniek natuurverschijnsel voor waar meteorologen als Erwin Krol niet over uitgepraat zouden raken, als ze het meegemaakt hadden. De blikken platen achter het toneel veroorzaakten een hevig gedonder, gevolgd door een felle bliksemflits. Kom daar maar eens om in een schouwburg als “’t Voorhuys”.
Dan, na het tweede bedrijf ook de tweede pauze: de topper van de avond.
De verloting met een schat aan prijzen. In de hoge hoed de lootjes en in de zaal de andere helft van elk lot op volgorde op de tafels.
Veel cake en taart. Een plastic bloemengieter en een fles boerenjongens beschikbaar gesteld door Botje Boerema, de eerste kastelein van De Goede Aanloop.
Een doos fricandellen, veertig stuks. Welk soort beest zou daar het leven voor gelaten hebben?
Graaien in de hoge hoed: “ Honderdrieënzestig rose”.
“Jow!” klinkt het luid achter in de zaal, “Bingo!”
De avond kan niet meer kapot. Het derde bedrijf zet in een mum van tijd alles weer op orde. Stelletjes die uiteen gedreven waren vallen elkaar weer om de hals.
Gelukkig maar, want je had het in het begin van de avond wel uit willen schreeuwen, dat er iemand achter de canapé zat om alles af te luisteren. Maar een happy-end al om half negen is ook wel aan de vroege kant.
Maar tegen half elf is het zover.
Gordijn dicht, open, dicht, open.
Applaus en bloemen.
In het lagere zaaltje gaan vlot de stoelen aan de kant, want er is bal na.
Als ons eigen Eijkelkwartet niet speelde, dan was er het duo Ab Vos met “ Als het gras twee kontjes hoog is, hela hi, hela ho.”
Maar het had wel wat.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (8) 10 – 11 – 2003
Zo maar een zaterdag in november. Tollebeek voetbalt.
Het eerste rijdt met een hele stoet auto’s naar Leeuwarden en wint, het tweede naar Staphorst en verliest. Het derde verslaat thuis Rouveen en het vierde rekent af met Ens. Een hele rits van juniorenteams verliest of wint afwisselend.
Er zijn kleedkamers met douches, er is een parkeerplaats en er is een kantine. De velden liggen er keurig verzorgd bij en er is verlichting. Je houdt het niet voor mogelijk, er is ook een bestuurskamer. Het wachten is op een tribune met skyboxen. Zeg nooit, nooit. Met een heftruck en kuubskisten zijn in Tollebeek al meer gekke dingen gerealiseerd.
Voor de aardigheid even terug naar ongeveer 1960.
Gehard door oefensessies tegen de bietendunners stort de VV Tollebeek zich in het competitievoetbal van de KNVB. Derde klasse afdeling Zwolle, lager kon niet.
De kleuren zijn groen geel. Maar dan ook groen geel.
Reclame was streng verboden, rugnummers bestonden nog niet en strepen en andere tierelantijnen maakten de zaak alleen maar duurder. De kousen werden aan de fantasie van de spelers overgelaten en dat kon je ook wel zien. Een paar onvervalste anklets met daar van die harige witte kuitbenen bovenuit zouden het damespubliek toch wel kreten als: “Schattig” ontlokken. Maar dat gebeurde niet, want er waren geen dames en er was ook geen publiek.
Er was een voetbalveld, op de plek waar nu de begraafplaats is. Kleedgelegenheid was er in de barak van het huidige Tollywood palace. Twee vertrekken een kleintje voor de scheids. Eén kraan voor het hele complex. Dan moest je wel even een luik openmaken en onder de vloer zag je dan na enig zoeken die kraan. Geen probleem. Ieder kleedde zich thuis aan en na afloop ook weer uit. Trainingspakken waren nergens te bekennen.
Een ballenrek was nog compleet overbodig, want de club had één bal. Met recht een bruin monster. Je kon dagen na de wedstrijd nog zien wie die bal gekopt had aan de afdruk van de leren veters in je voorhoofd.
De eerste wedstrijd zou op een zaterdag in augustus gespeeld worden. Gelukkig was er geen complete mediacampagne aan vooraf gegaan, want op de vrijdag voor de bewuste zaterdag werd het stencil uit Zwolle nog eens bestudeerd. Tollebeek werd in Dronten verwacht om daar aan te treden tegen ASVD, toevallig ook de eerste wedstrijd van die club.
In het hele dorp was nauwelijks een auto bekennen. Maar goed, toch vertrok een colonne van drie auto’s, van drie bestuursleden uit het buitengebied richting Kampen. Dat was toen de enige manier om in Dronten te komen.
Precies elf spelers. Geen leider, geen trainer, geen verzorger, geen koffer met allerlei tovermiddeltjes. Geen dug-out met daar in een paar mannen met van die ingewikkelde lange jassen. En sinds Louis van Gaal heeft elke zich zelf respecterende trainer ook een blocnote in de hand.
De première van onze jongens was ergens op een knollenveld in de wildernis van Oostelijk-Flevoland. Tollebeek speelde volgens het bekende recept: zoveel mogelijk in de richting van het doel van Dronten.
Toen de match ten einde was had Jan Flikkema, de keeper van Tollebeek de bal twee keer uit het net moeten halen. Aan de andere kant had Kees Schillemans een onvervalste hattrick tot stand gebracht, zodat Tollebeek voor de eerste keer en tot nu toe ook nog voor de laatste keer van Dronten gewonnen had.
Tollebeek speelde veel in de polder: Nagele, Espel, Creil, Bant. Ook nog tegen NOP-Boys, de zaterdagclub uit Ens.
Later kwam er een heuse trainer. Roel de Groene uit Urk. Een keer in de week en ’s zaterdags niet, want dan had hij een Urker elftal onder zijn hoede. Hij trok er flink aan, dat moet gezegd. Als hij er een keer niet was dan werkten wij precies hetzelfde programma af. Wij kenden het uit ons hoofd, want het was elke week hetzelfde.
Na het trainen gingen we met die smerige voetbalkleren aan bij iemand van de elftalcommissie in het dorp een kopje koffie drinken, dat was al heel wat.
Daar werd de wedstrijd geëvalueerd. Op de krant kon je niet zo bouwen, want die stukjes schreven we zelf en dan weet je het wel. Er werd vooral vooruit gekeken naar de volgende zaterdag.
Hoe komen we aan drie auto’s die zouden kunnen rijden. Hoe komen we aan elf spelers. Wie moet er melken. Wie zit onder dienst en heeft geen vrij weekend. Gelukkig hoefden we ons over de tactiek en het concept geen zorgen te maken. Dat hadden we voor jaren lang vastgesteld en daar hielden wij ons blindelings aan. We konden niet anders en meestal ook niet beter.
Toch had het wel wat die topsport daar achter in Tollebeek.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (7) 11-09-2003
“De scholen zijn weer begonnen.”
Grote blauwe spandoeken tref je een paar weken aan in elk dorp in Nederland.
Zo ook in Tollebeek. Ze zijn inderdaad weer begonnen, alle drie.
Als ik goed tel, is het voor de zevenenveertigste keer. De eerste keer in het Tollebekerbos, zo’n beetje tussen de tennisbaan en de Zuidwesterringweg in het barakkenkamp Tollebeek.
Daar waren de kantine, de kerken en de scholen, een straatje met pioniers en hun gezinnen. Allemaal gehuisvest in bruine barakken, waarvan ons roemruchte Tollywood palace vrijwel nog het enige overblijfsel in heel de polder is.
Niks geen Op de Wieken, Minderhoud of Maria. Gewoon Christelijk, Openbaar en Katholiek. Dicht bij elkaar in die barakken, maar toch wel zo gescheiden dat er niet iets kon overspringen, je weet maar nooit.
De christelijke kindertjes gaven iedere morgen letterlijk de toon aan als ze de dag openden met een paar fors ingezette psalmen. De andere twee kregen dat gratis mee door de geopende raampjes. En dat moest ook wel, want ’s zomers hadden die lokaaltjes altijd iets weg van een sauna. ’s Winters kon de kolenkachel het óf amper trekken, óf juist wel en dan was het weer een sauna.
Iedere dag werden de buitenkinderen gebracht en gehaald met de schoolbus. Twee groene bussen van de “Salland” . Eén Steenbankpad, Westermeerweg en die contreien; één Domineesweg, Karel Doormanweg en zo.
Alle kinderen van Tollebeek dus samen naar school, maar dan toch gauw weer apart.
Drie scholen, elk drie schoolmeesters. Juffen waren er nog niet, hoogstens één die de meisjes een paar uur per week kwam leren breien, haken, en verstellen. Panlappen, borstrokken en een maasbal. Nuttige handwerken!
De meesters strak in het pak. Altijd een stropdas om. Een trui was uit den boze en de spijkerbroek bestond nog niet. De hoofden der scholen woonden op Sint Hubertusplaats 3, 5 en 9 , herkenbaar aan een strenge doch rechtvaardige blik en een hoed of baret. De meesters waren jonge jongens, niet getrouwd en ergens in de kost.
De namen?
Van Vliet, Gernaat en Dwarshuis; Koster, Ockels en Veldema; Rinkes, Jägers en Hermsen.
Nooit één spandoek gezien in die jaren.
Wie kon fietste naar school. De bomen en het bos waren nog maar sprietjes. In heel de polder was geen meter fietspad te bekennen en de wegen waren smaller dan nu.
De fiets was een doortrapper, had houten klossen als die van je broer afkwam en jij was er nog niet aan toe. Het aantal versnellingen was wel voor iedereen gelijk: één.
Het brood zat in een leren of katoenen tas; plastic tassen bestonden nog niet.
Op school kreeg je thee: loeiheet en ijzersterk.
Melk nam je zelf mee en dan was zo’n Grolsch beugelfles toch een uitkomst.
Op een keertje zat het staaltje ochtendurine van drie kinderen voor de schoolarts ook in drie van die bruine beugeljongens. Vakmanschap blijft meesterschap.
De kindertjes kwam uit Limburg, Zeeuws-Vlaanderen of het noorden van Groningen. Als het Noord-Canada of Nieuw-Zeeland was geweest in plaats van Tollebeek, dan had het hen op dat moment niets uitgemaakt. Geen kleuterschool vooraf, geen dagje meelopen, geen moeder kwam verder dan de schooldeur. Jaren later zei er nog een:”Ik verstond de helft niet van wat die Hollands pratende meesters zeiden.”
Nu willen ze al een soort instaptoets voor vierjarigen. En er is schoolkeuze. Ouders gaan shoppen en laten zich uitgebreid informeren.
Geen haar op je hoofd vroeger dat er over prakkiseerde om je kinderen naar een andere school te doen dan je religieuze opvatting aangaf.
En durfde iemand jou “openbare stinksigaren” te noemen, dan had je je antwoord klaar voor die “katholieke stinkfabrieken”.
En dan nu anno 2003.
Gezellige scholen, mooie kleuren, prachtig ingericht, boeken waar je in mag schrijven.
Niet met de kroontjespen en vanuit de inktpot, vloeiblad onder je hand voor de vlekken en de inktlap van oma binnen handbereik. Welnee, met stift en balpen en als het even kan met de computer.
Vroeger naar de gymzaal: strak twee aan twee en zwijgend. Daar zorgde die figuur onder die hoed wel voor. Nu een gezellig troepje waar het altijd even zoeken is wie er voor juf door moet gaan. Want juffen zijn het inmiddels bijna allemaal. Er wordt niettemin geen pen meer gebreid en met de borstrokken is het ook helemaal gebeurd.
Beter?
Ik weet het niet helemaal zeker. Wel leuker, stukken leuker.
En als je dan ziet, hoe die mannetjes al met de computer omspringen, terwijl je zelf hele bestanden laat verdwijnen die je juist wilde bewaren, dan heeft dat toch wel wat die scholen die weer begonnen zijn.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp
Of niet soms dan (6) 07-04-2003
Naaktgeboren Tollebeek
Heb je het al gehoord?
Nee, wat dan?
Bas heeft de boel verkocht!
Het kon een code bericht zijn van een geheimzinnige operatie.
Maar voor Tollebekers was het duidelijk: Iedereen weet wie Bas is en iedereen weet wat de boel is.
Om de klap niet al te hard te laten aankomen, werden gelijk verzachtende omstandigheden aangevoerd.
Het volgende lustrumfeest wordt weer in de hal van Bas gevierd, dat is er bij uitgehouden.
Hè,hè, dat punt is binnen.
Bas blijft in Tollebeek wonen; hij heeft een kavel in fase 3 van de uitbreiding gekocht. Weer een zucht.
De naam blijft bestaan. Dat is vooral een opluchting voor onze Belgische vrienden uit Tollembeek. Kunnen ze zich ’s morgens bij aankomst weer een ongeluk lachen bij het lezen van de naam Naaktgeboren.
’s Avonds bij het vertrek wordt het lezen al een stuk moeilijker voor sommigen……, want dan is het immers al donker.
Ik neem dat die frites-fanaten wel een beetje kwalijk, dat zijn zo’n leedvermaak hebben over onze Bas. Maar, zoals zo vaak, wie het laatst lacht…
Wat moet je nou in hemelsnaam in je bestuur met ene Vandenneucker. Dat is toch om je te bescheuren. Alsof we daar uiteindelijk allemaal niet vandaan komen.
Zo’n beetje waar nu de Weitas is, daar stond 48 jaar geleden een nissenhut van zinken golfplaten. Een groot bord vermeldde, dat hier smederij J. Spit gevestigd zou worden en dat je daar ook vooral voor haarden en kachels terechtkon.
Niets bijzonders. Maar vraag voor de aardigheid eens aan een basisschoolleerling wat eierkolen zijn en wat nootjes vier. Met de hoog rendementketel in huis en de electrische barbecue in de tuin weet dat toch niemand meer.
Zo tegen 1958 verhuisde smederij Spit naar de hoek Nimrodstraat – Urkerweg. Cees van Keep was lange tijd zijn eerste en enige werknemer. Vooral bekend als hoefsmid. Ook al weer een beroep dat rijp is voor oude ambachten in het Openluchtmuseum.
Bas was na verloop van jaren bezig in de schuur van zijn vader aan het Steenbankpad een mechanisatiebedrijf op te bouwen. Werkplaats in de schuur en de enige telefoon in de kamer van zijn moeder. Daar had niemand een routebeschrijving voor nodig. Volg de zwarte, vette deurklinken en een stekeblinde kon de weg nog gemakkelijk vinden. Het ging goed met Bas en na een tussenstap aan de Tollebekerweg vestigde hij zich uiteindelijk in het huidige pand.
Altijd druk en bedrijvig, maar één keer in de vijf jaar is het goed raak.
Tien jaar Tollebeek vierden we in een tent op het plein. Van vijftien jaar kan ik me niets voorstellen. Twintig en vijfentwintig gingen over de bühne in de roemruchte Tholenhal, waar nu de IJsvogel zit. Maar de rest in de hal van Bas en dat blijft dus zo.
Naaktgeboren Tollebeek is een begrip, zoals een scholletje en Urk.
Dat heeft wel wat.
Of niet soms dan.
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (5) 07-04-2003
Voorjaar 2003.
Zonnig, droog, koud, maar net als alle jaren wordt het weer lente, onmiskenbaar.
Toch gaan we langzamerhand iets missen.
Niet de dorpsschoonmaak. Die is geweest.
En het gevoel van sommige Tollebekers, dat het bij Dorpsbelang toch nog iets meer gratis is dan anders, dat was er ook weer. Wat een genot toch, dat die vrijwilligers in die bekende oranje overalls jouw ouwe gamma schutting, jouw coniferen, kinderbedje en box zo maar meenemen.
Je hoeft het er maar neer te kwakken en het komt voor elkaar.
Nee, wat we gaan missen, dat zijn de boeren, de akkerbouwers die uit de winterslaap komen.
OK het zijn inmiddels agrariërs en we hebben er lang niet meer zoveel als vroeger.
Allemaal tot je dienst, maar je hoort ze haast niet meer. Dat bedoel ik.
Dat was vroeger wel anders.
Als er maar iets van voorjaar in de lucht hing, dan knapte er iets bij die boeren, dan begon er ergens iets in hun op te borrelen, dan zag je de mini-boeren een paar keer per dag naar de volkstuin lopen, fietsen, kruien.
Om de spanning nog wat op te voeren reed de loonwerker met trekker en bietenzaaimachine een rondje over de buitenwegen. Zo maar, zonder doel.
En dan had je het spel op de wagen.
Ergens achter Nagele waren al bieten gezaaid, zeiden ze. In de nieuwe polder zat bijna alles er al in, zeiden ze.
Om gek van te worden. Dit komt niet goed, dit wordt een rampjaar.
Heel het dorp in de ban van de biet. Bieten, gezaaid in overvloed.
Precisie zaad bestond nog niet. Elke biet die nu gezaaid wordt, wordt ook geacht op te komen. Strak in het gelid en op de juiste afstand van de buurman. Een muis die de zaak zou willen verpesten en aanvreten wordt keurig afgeleid naar de dakpan aan het einde van de kavel. Daaronder ligt de pindakaas als afleidingsmanoeuvre klaar.
Wat wil je later worden?
Grote muis en …….schaatser!
Maar nogmaals er was geen precisie zaad. Dus maar flink dik zaaien en kijken wat er van komt.
En dan met de lange hak, de korte hak, gebogen, kruipend dunnen, opeen zetten.
Dag in, dag uit; week in, week uit.
Heel het dorp was er mee bezig. Groningers, Drenten kwamen in groten getale als gastarbeiders avant la lettre naar hier. In De Goede Aanloop of in de kost bij Tollebekers.
Allemaal akkoordwerk, per rij, per bunder. Er kon geld gemaakt worden door jong en oud.
Schoolkinderen fietsten snel naar huis om er nog wat bij te kunnen beunen.
Jos Timmermans zong in de revue van 25 jaar Tollebeek op de melodie van Wim Zonnevelds
Het Dorp:
“Daar lag je dagen op het land,
je lippen droog, gezicht verbrand,
gewapend met de kleine hak.
Dan schaften in een droge sloot
met hete thee en lekker brood;
De schuren met hun rode dak.
De bietenrijen zonder end.
Daar stond jij dan, jij kleine vent.
Het was niet bij te benen,
maar ‘s avonds dan met veel vertoon,
gaf pa je je verdiende loon.
Dan was het leed verdwenen…..”
TV bestond nog slechts uit Nederland 1. Te beginnen ‘s avonds om acht uur, en ‘s maandags helemaal niets. Een voetbalclub had Tollebeek ook nog niet.
Maar één keer per jaar dan was er een topper, waarvan de Champions-league nog wat zou kunnen leren: Tollebeek tegen de Bietendunners.
Ambachtelijk voetbal, gewoon rechtdoor. Mannen die de hele dag geschoffeld hadden en daar die avond gewoon mee doorgingen.
Het is voorbij en komt niet meer terug.
Maar het had wel wat.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp
Of niet soms dan (4) 04-02-2003
Waar Niek de Zwart nu zijn artsenpraktijk heeft als electronicadokter, daar zat tientallen jaren, – nou misschien bijna twee tientallen-, de SPAR.
“Kopen bij de SPAR is sparen bij de koop.”
Dat wil zeggen hele lappen vol zegeltjes plakken en dan één gulden incasseren.
Odding, later Gunnik en Van Mourik stonden achter de toonbank om af te wegen en aan te reiken wat de klant wou hebben.
“Anders nog iets?”
Meestal niets, want ze hadden niet zo veel.
Vlees?
Nee, want slager Blom uit Urk kwam twee keer in de week langs om bestellingen op te nemen en later weer te bezorgen. Iedereen had haast een agrarische achtergrond om het zo maar te zeggen . De coöperatieve diepvriescentrale aan de Fazantendrift puilde uit van de halve varkens en de voor- en achterbouten van al of niet mislukte koeien.
Melk? Ook al niet. Elke dag, ja elke dag kwam de melkboer langs. Een tamelijk zuur mannetje van de Novac. Nou ja, altijd nog beter hij dan de melk, moet je maar denken.
Brood dan? Net zo min. Arie Visser kwam ook elke dag langs, blij en wel. Je kon trouwens ook zelf naar de bakkerswinkel aan de Sint Hubertusplaats.
Groente misschien? Ben je gek! Iedereen had een volkstuin en achter de huizen werd ook nog van alles verbouwd.
Postzegels kocht je bij de postbode, die een aantal jaren zelfs twee keer per dag langs kwam. Electriciteit werd elke maand contant betaald aan de meteropnemer. Zo liep er ook iemand om elke maand de ziekenfondspremie op te halen. Hardeman kwam langs met elastiek en knopen en rijggaren. Voor prentbriefkaarten moest je in de winkel van Wijbenga zijn.
En de lege Butagasfles wisselen?
Daar hadden we zelfs een aparte straat voor “De Wissel”, bij Bebingh.
Wat, in vredesnaam, had de SPAR dan nog te verkopen?
Heel veel.
Vim en abro, kwatta en kletskoppen, reckits zakje blauw en glansstijfsel, exota en chefarine 4, planta en levertraan, custard en saroma, sunlightzeep en brillantine, tum-tum en jujubes, griesmeel en gort, hofnar en old mac en nog veel meer.
Alles is verdwenen. Terugloop van het dorp, achteruitgang van de voorzieningen.
Ettelijke verjaardagen hebben we gebruikt om elkaar dat vooral maar goed aan te praten.
Is dat wel zo?
Nee dus, absoluut niet.
Al die winkels en nog veel meer hebben we anno 2003 onder één dak.
De deur gaat vanzelf open, tijd voor een praatje met de man achter de kassa. Je bedient je zelf, pakt, weegt en vermeldt de prijs.
Je betaalt of je pint, of, – en waar vind je dat nog-, Bert de Haan je laat het even opschrijven. Hij draagt het spul in je auto of brengt het bij je thuis.
Dat vind je toch in heel Emmeloord niet.
Zo, en nou eerst even naar Bert voor een reckits zakje blauw.
Dat heeft wel wat, of niet soms dan.
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (3) 30-01-2003
Eén keer zijn de Olympische Spelen in Nederland geweest, in de zomer van 1928 in Amsterdam.
Lies Rens deed er als achttienjarig meisje aan mee in het onderdeel paardensport.
Eén keer reed de bus op een oudejaarsdag de loswal op, een paar jaar voor de tempel er kwam.
De bus zat helemaal vol, vol autobanden wel te verstaan. En die nacht ging hij al vlot in de hens.
Als Bas de bus niet bijtijds opzij gesleept had. Als de wind nog iets westelijker was geweest, dan hadden we nu onze eigen Ground Zero gehad, ongeveer waar Bas nu woont, werkt en tankt.
Tig keren was er discussie tussen akkerbouwers en veehouders over het tijdstip van de kerstnachtdiensten.
Vier uur, vijf uur, zes uur?
Niet zozeer vanwege het geboorte uur van het kerstkind. Nee, de dienst moest zo goed mogelijk aansluiten op melkenstijd en dan konden ze daarna weer mooi naar bed.
Lang voor onze watersnood van 1998 hadden we ook al een keer de Telegraaf gehaald.
Niet omdat het eerste van Tollebeek met 13-0 verloren had, want dat gebeurde wel vaker in die jaren. Ze verloren niet alleen met 13-0 van Oldemarkt, maar zonder dat ze het in de gaten hadden, – de sukkels -, speelden ze met twaalf man. Jan Stroosma had zich eerst afgemeld, maar was later toch maar gekomen.
Het vet speelde ook steeds een belangrijke rol.
Frits hield het liever gestold en vond het nooit de moeite waard om het warm te maken voor een paar bitterballen.
Gerard wel. Met de rijdende snackbar vertrok hij vanuit de Wissel in een grote omtrekkende beweging naar de Hubertusplaats. Steeds in de eerste versnelling. De anderen hadden het al lang begeven en ook de achteruit liet het afweten.
Gerards friet, wie kent het niet! Lust je het niet, dan eet je het niet!
In de aanbieding vijf kroketten of frikandellen. Of vier om één, of drie om twee, of twee om drie, of één om vier.
Slepen, dat was in in de nieuwjaarsnacht. Wagens, trekkers, alles wat los en ook wat vast zat.
Zo hadden een stuk of zes jongens, op dit moment voor een deel gerespecteerde ondernemers, een oude Peugeot die meer dan rijp voor de sloop was op het oog.
Alles lukte, maar bij Bas voor de deur weigerde het vehikel alles, zelfs door zes personen geduwd te worden. Dus dan maar ter plekke in de hens.
Plots was ook de eigenaar heel actief en via de politie kregen de jongens te horen, dat er vier “nieuwe” ( tussen aanhalingstekens) winterbanden op zaten. Of ze maar even wilden dokken.
Hadden ze zich te barsten geduwd en kregen ze nog een nota die de ondernemer van 2003 graag uitschrijft. En zo werd het schier onmogelijke toch nog mogelijk!
Eén, vijf, zes, dertien, vijftien…
Vijftien keer hadden we de Nieuwjaarsreceptie. Met de jongste inwoner, met aardige Belgen, met Urkers, met krentenbrood en ga maar door.
Hoe is het trouwens met Lies Rens gegaan.
Lies woont al jaren lang in Tollebeek als onze oudste inwoner. Ze hoopt het met haar 92 jaar toch nog een hele poos te blijven.
Het heeft wel wat, of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan (2) 07-12-2002
“In den tijde 1364 was Tollebeke een landgoeth nevens die sijtack van den rivier Nagel, dwelc den Heeren van Kuinre behoord.”
Dus als we dan afgelopen zomer uitbundig ons vijfenveertig jarig bestaan gevierd hebben, dan zitten we er wel een goed eindje naast.
Op de kavel van Paul van Dun is er ook een nieuwe “sijtack” bij gekomen. Een machtige kraan met een zogenaamde spekhaak heeft in een paar dagen een brede sloot gegraven van acht honderd meter lang; kaarsrecht richting Tollebekerbos.
Wat is er aan de hand?
Fase drie van de uitbreiding, zeg maar de verdubbeling van ons dorp is van start.
Al twee weken lang rijden van zeven uur ’s morgens tot aan de avond tien kanjers van vrachtwagens af en aan met tonnen zand. Wie het nog wil zien hoeft zich niet te haasten, want ze rijden nog tot aan de kerst. De hele dag door van het Ketelmeer tot aan de kavel van Van den Berg, jawel de man die zo aan zijn grond gehecht is.
Vierenveertig duizend kubieke meters zand zijn nodig om het stratenplan een stevige ondergrond te geven. Vervolgens krijgt het zand negentig dagen de tijd om wat te bezakken en dan kunnen de bouwactiviteiten start gaan.
Urk mag dan wel aan alle kanten oprukken, Tollebeek laat zich ook niet onbetuigd in de race wie het eerste bij het Urkerdwarspad zal zijn.
Wie had dat ooit gedacht.
De ontwerpers van Tollebeek in ieder geval niet. Trouwens die ontwerper was de Rotterdamse architect Thomas Nix. Dat kan dus ook niet veel zijn geweest. Maar goed. Hij ontwierp vier straten. De Nimrodstraat, De Wissel, de Patrijzenstraat en de Sint Hubertusplaats er haaks op. De scholen en de katholieke kerk zouden zo’n beetje het centrum vormen. Daar was tussen twee haakjes ook nog ruimte gereserveerd voor een derde kerk.
Dan zou er na verloop van tijd nog eens zo’n stratenpatroon aan de andere kant komen. Zeg maar, waar nu De Lange Jacht enz. liggen.
Dat is er nooit van gekomen, omdat al gauw bleek, dat de planning van tien dorpen een heel klein beetje te veel van het goede was. Tollebeek was de laatste en het scheelde maar weinig of het was er nooit gekomen.
Je moet er niet aan denken.
Wat hadden we dan met al die goede voetballers moeten doen, wat had Eeltje dan moeten rondbrengen, dan waren we de dorpsladder nooit kwijt geweest, niemand in verwachting, niks te roddelen, geen verschrikkelijk slordige tuinen, nergens hondenpoep, geen Bert, geen Martha, geen vette hap. Niets. Ik stop, ik word niet goed.
Nee, we bouwen er weer een mooi stukje bij. We trekken die mensen er weer bij. Zij kopen hun spulletjes bij Bert en zo houden wij elkaar overeind.
We blijven zeggen:
Dat Tollebeek, dat heeft wel wat in den tijde 2003 nevens de Urkervaart, dwelc ons zelf allemaal behoord.
Of niet soms dan?
Jan van Dorp.
Of niet soms dan! 21-11-2002
De bietencampagne van 2002 loopt al haast op zijn end.
Je merkt er nauwelijks iets van. In het dorp al helemaal niet.
Nee, dat was dan vroeger wel wat anders.
De hele herfst door tot aan kerstmis werd alles bepaald door de bieten.
Aan de loswal lagen schepen en op de loswal was het een komen en gaan van trekkers met één of twee wagens er achter. Allemaal veel kleiner dan de giganten waarmee de agrariërs nu over de wegen rijden. Een enkele boer kwam nog met paard en wagen: dat wil zeggen twee paarden voor één wagen. Gerda Roebbers van de Staartweg was wereldberoemd op de loswal.
De voorloopster van Frau Antje en niet alleen vanwege de twee paarden.
Een andere beroemdheid was Mevrouw Kluiter die de weegbrug beheerde en ook wat van doen had met het monsternemen voor de in mindering te brengen tarra. Het was zaak om met haar goede vriendjes te blijven en dat hadden alle boeren goed door.
In het dorp, – meer dan de helft kleiner dan het huidige dorp -, woonden praktisch allemaal landarbeiders. Als ze om twaalf uur naar huis kwamen voor het middageten probeerden ze allemaal nog een wagen met bieten op de loswal te zetten in de hoop dat die om één uur als eerste aan de beurt was. Dat kan natuurlijk helemaal niet en dat zegt tegelijkertijd ook genoeg van hoe dat daar aan toe ging.
Het was nog ver voor de mobieltjes. Dus dat verklaart ook de pech van: “Schip is vol” of “Er komt geen schip” en meer van die rampen.
Het rooien ging ook wat simpeler dan het mechanische geweld wat nu over de kavels raast. Rijtje voor rijtje werd uit de grond gelicht en in het begin moest het blad er dan nog afgestoken worden. Op de wagen lag een net en daar werden de bieten op gegooid. De bovenste laag soms mooi gestoken. En zeker de plaats waar mevrouw Kluiter straks het monster zou nemen was voorzien van mooie schone bieten.
Op het publicatiebord bij de tempel is nog te zien hoe zo’n net door een simpele kraan werd opgepikt aan vier punten en vervolgens hoe dan boven het schip twee punten werden losgemaakt en alles in het schip viel.
Een keer was er bijna iemand verdronken die door even niet op te letten tussen de wal en het schip terechtkwam in de Urkervaart. Het liep goed af en daarom hebben ze daar maar een spreekwoord van gemaakt.
Het had wel wat, of niet soms dan?
Jan van Dorp.